Geschiedenis van het Oude Nabije Oosten
Het Oude Nabije Oosten wordt gezien als de bakermat van beschaving. Het is de plek waar voor het eerst aan landbouw en veeteelt werd gedaan, waar de eerste nederzettingen zijn uitgegroeid tot steden, waar een schrift is ontstaan waarin de eerste wetten zijn opgeschreven, het is tevens de plek waar sociale differentiatie en slavernij ontstond, waar men voor het eerst aan georganiseerde oorlogsvoering is beginnen te doen en waar de eerste vormen van astronomie en wiskunde zijn uitgewerkt.
0. Geografisch

Het Oude Nabije Oosten valt grotendeels samen met het huidige Midden-Oosten. Het bevat de landen: Iran, Irak, Syrië, Libanon, Israël, Palestina, Turkije en Egypte. En kan onderverdeeld worden in verschillende cultuurgebieden:

  • Elam in de Iraanse hoogvlakte
  • Mesopotamië, van de Zagros tot de Syrische woestijn en van de Taurus tot de Perzische Golf
  • Klein-Azië
  • Fenicië en Palestina langs de Middellandse Zeekust
  • Egypte en de Nijlvallei

1. Ontstaan van landbouw en veeteelt

Een belangrijke vraag in de geschiedenis is de vraag waarom de mens rond het 9e millennium v.C. aan landbouw en veeteelt is beginnen te doen.

Voor het ontstaan van landbouw en veeteelt, tijdens het Paleolithicum, leefde de mens een nomadisch bestaan. Ze trokken in kleine groepjes rond, sliepen in grotten, leefden van jacht en foerageren (foerageren is het verzamelen van voedsel). Tijdens de jacht op kudden van wilde dieren sliepen ze in tijdelijke kampen. Rond 40.000 v.C. zijn de eerste sporen van gespecialiseerde jacht gevonden. Dat betekent dat de mens jacht maakte op verschillende diersoorten, afhankelijk van het gebied waar ze in leefden.

1.1 Natoefische cultuur (12.500 - 9000)

Op het einde van de laatste ijstijd nam de mens een nieuwe levensstijl aan. In plaats van in grotten en tijdelijke kampen gingen ze in permanentere kampen wonen. Ze vestigden die kampen op de grenszones van verschillende ecosystemen. Dat zijn plaatsen waar verschillende vegetatietypes en diersoorten voor kwamen. Op die manier hadden ze meer voedingsstoffen en gebruiksmaterialen tot hun beschikking. Wat uiteraard gunstig is om te overleven.

De gunstige locaties van de kampen maakte het minder noodzakelijk om te verhuizen en de mens werd geleidelijk aan sedentair. Dat betekent dat ze een vaste woonplaats hadden en niet langer als nomaden rondzwierven.

De eerste nederzettingen waren klein. Ze bestonden uit een tiental hutten. Die hutten waren rond, hadden een ingegraven bodem en waren afgezet met platte stenen.

Op basis van archeologische vondsten, konden archeologen de sites dateren en op basis van uiterlijke kenmerken, de bouwstijl en dergelijke, werden de oude nederzettingen ingedeeld in culturen.

1.2 Khiam en Pre-pottery Neolithic (9500 - 6500)

De culturen die voor het gebruik van keramiek in Mesopotamië zijn aangetroffen, werden achtereenvolgend Pre-pottery Neolithic A, B en C genoemd.

Khiam

De voorloper van Pre-pottery Neolithic A wordt de periode van Khiam genoemd. Khiam is een site die gevonden werd aan de Dode Zee. De materiële cultuur, dus de dingen die kenmerkend waren voor de Khiam periode: de gebruikte bouwstijl, het gebruik van speerpunten, de eerste vrouwenbeelden, gebruik om stierenschedels in een lemen bank te plaatsen enzovoort, komen voor over een uitgestrekt gebied, lopend van de Sinaï woestijn, de Middellandse Zeekust, de Dode Zee en Noord-Irak. Deze cultuur kende een sedentaire levenswijze maar was nog niet overgeschakeld op landbouw.

Het bestaan van vrouwenbeeldjes en stierenschedels zou wijzen op een cultus, de vrouwenfiguren stonden wellicht symbool voor vruchtbaarheid en ook de stier werd sinds deze periode door verschillende culturen vereerd.

Pre-pottery Neolithic A (9500 - 8800)

De nederzettingen van het PPNA leven nog steeds van de jacht. Maar de jacht op klein wild en visvangst wordt verlaten om op grotere, wilde dieren te jagen. Rond dezelfde periode, rond 9000 v.C. komen eveneens de eerste sporen van domesticatie van graangewassen voor. Maar het is moeilijk te bepalen wanneer landbouw precies is ontstaan, omdat het moeilijk is het verschil tussen geplukte en gekweekte granen te bepalen. De graansoorten die in de Levant voorkwamen, waren:

  • Wilde gerst: hordeum spontaneum
  • Eekhoorntarwe: triticum monococcum
  • Emmertarwe: triticum dicoccum

De emmertarwe komt aanvankelijk minder frequent voor, maar wordt door de mens geselecteerd omdat deze twee korrels heeft in plaats van één. De emmertarwe, of tweekorentarwe is daardoor interessanter als voedingsbron. In het begin is het moeilijk te bepalen of tarwe geplukt of gekweekt werd omdat men op basis van de aangetroffen tarwesoort in de opslagplaatsen van de historische sites niet kan afleiden of ze geplukt of gekweekt werden. Op een gegeven moment is het verschil duidelijk. De emmertarwe kent een veel grotere verspreiding dan eerst en ziet er ook anders uit dan hun wilde voorganger. De door de mens geselecteerde tarwesoorten dragen meer graankorrels per halm en houden die ook langer vast.

In de Zagros verloopt het proces anders dan aan de Levant. Langs het Zagros gebergte verschijnen de eerste sporen van selectieve jacht op geiten. Door zich enkel op geiten te richten, in plaats van het bredere scala aan diersoorten van voorheen, doen zich ook adaptaties voor in de geit als diersoort. De invloed van de mens op de levensduur en de samenstelling van de kuddes wordt merkbaar. Ook worden er in dit gebied schapen en geiten gedomesticeerd.

Pre-pottery Neolithic B (8800 - 6500)

In de kleine nederzettingen van het PPNB wordt landbouw gecombineerd met jacht. Rond 8000 is er een verandering te merken wanneer er duidelijk sporen worden ontdekt van veeteelt. Het gebruik om aan veeteelt te doen lijkt zich vanuit het oosten over de Levant te hebben verspreid. Vermoedelijk door toedoen van herders. Het type nederzettingen volgens PPNB spreidt zich uit over het hele Nabije Oosten, tot aan Cyprus.

In de Zagros werden er al schapen en geiten gedomesticeerd rond 8200. Rond 7500 worden er in het hele gebied, zowel Zagros als Levant, schapen en geiten gedomesticeerd. Schapen en geiten hebben als voordeel dat ze in berggebied kunnen leven. Runderen daarentegen doen het beter op vlaktes. Rond 7500 worden er ook al wat runderen gedomesticeerd, maar zullen pas rond 5500 op een grotere schaal worden gehouden.

Zowel het ontstaan van landbouw als van veeteelt zorgen ervoor dat voedsel beschikbaarder wordt voor de mens, waardoor het bevolkingsaantal kan stijgen.

Pre-pottery Neolithic C

Rond het 7e millennium v.C. worden de meeste PPNB sites verlaten. Daar zijn verschillende oorzaken voor:

  • Doordat de mens jaarlijks tarwe cultiveert, raken de voedingsstoffen in de bodem snel uitgeput. De bodem verarmt en er ontstaat erosie: de begroeiing van de bodem verdwijnt. Doordat de aarde niet meer begroeid is met vegetatie, kan er minder regenwater in de aarde worden opgenomen.
  • De vloeren en muren van de huizen van de kleine nederzettingen bestaan uit pleister. Pleister is een laag mortel die bestond uit zand of kalk. Deze werden geproduceerd door een verbrandingsproces. Voor verbranding werd hout gebruikt. Het kappen van bomen leidde tot ontbossing. Naast het verdwijnen van de grassen, verdwenen dus ook de bomen. Wat leidde tot meer bodemarmoede en erosie
  • Domesticeren van dieren, voornamelijk schapen en geiten, leidde aanvankelijk tot meer schapen en geiten. Schapen en geiten voeden zich met jonge plantenscheuten. Nieuwe gewassen komen daardoor niet tot groei en de natuurlijke plantengroei vermindert drastisch.
  • Het verdwijnen van boslandschappen en graslanden maakte plaats voor de vorming van droge steppe, wat een forse daling in het voorkomen van wilde dieren betekende.
  • Intensieve jacht dunde de fauna uit. Voor de mens gevaarlijke diersoorten werden weggejaagd.
  • Plantengroei die de mens niet nuttig vond werd verwoest door verbranding.

De mens had dus op korte termijn meer voedingsbronnen. Maar de mens maakte zijn leefmilieu er ook door kapot. De mens was zich op dit moment uiteraard niet bewust van de impact die hij had op zijn omgeving en zag zich dus geen andere noodzaak dan massaal te verhuizen. In de nabijheid van water en vruchtbare gronden, bouwden ze nieuwe nederzettingen.

Wat in Mesopotamië in de vruchtbare sikkel is gebeurd, blijft voor de rest van onze aarde gelden. Bodems kunnen uitgeput raken. Door landbouw en ontbossing ontstaat erosie. Ooit vruchtbare gebieden, veranderen na verloop van tijd in droge steppe en zelfs woestijn. En woestijn is voor bijna geen enkel levend organisme levensvatbaar.  

2. Ontstaan van Keramiek

Een nieuwe menselijke ontwikkeling was het gebruik van keramiek. Aardewerk dook voor het eerst op rond 7000 in Noord Mesopotamië en werd een belangrijke nieuwe manier voor archeologen om culturen van elkaar te onderscheiden.

Na de ondergang van de PPN nederzettingen, duiken er nieuwe vormen van nederzettingen op. Aanvankelijk voornamelijk in Noord Mesopotamië, maar rond 6500 v.C. komen er ook in het zuiden Mesopotamische nederzettingen voor. De Franse opgraving van Tell el-Oueili is een erg belangrijke archeologische vondst geweest. Het liet zien dat er vanaf 6500 v.C. landbouwgemeeschappen bestonden in zowel Noord als Zuid Mesopotamië.

Naast landbouwgemeenschappen bestonden er ook herdersgroepen. Zij leidden een semi-nomadisch bestaan en trokken rond met hun kuddes schapen. Schapen werden niet langer alleen voor hun vlees, maar ook voor hun wol en melk gebruikt. De nederzettingen na de intrede van het keramiek, kenden daardoor een bredere economische basis.

De mensen hadden uit hun fouten geleerd en verbeterde landbouw en veeteelt technieken maakten het mogelijk om hun nieuwe nederzettingen op vlaktes, in de buurt van water te bouwen.

De Mesopotamische nederzettingen in noord en zuid verschillen weinig van elkaar. Het belangrijkste verschil is dat er in het noorden voldoende regen viel, waardoor men aan dry-farming kon doen. Dat betekent dat de mens zelf niet hoefde in te grijpen, door de regenval kregen hun gewassen voldoende water. In het zuiden daarentegen, moest men aan irrigatielandbouw doen. Doordat er onvoldoende regen viel, moest de mens op gepaste momenten openingen maken in de rivieroever zodat hun gewassen water kregen. Op die manier ontstonden de eerste eenvoudige kanaalsystemen.

Naast dit onderscheid lijken de landbouwgemeenschappen in Mesopotamië behoorlijk op elkaar. Waar wel verschil in zat, was in de vormen en decoratie van het vervaardigde keramiek. De manier waarop de Mesopotamiërs hun aardewerk versierden, was heel uiteenlopend. Decoratie van aardewerk werd een cultureel element, een manier van families of andere sociale groepen om zich van elkaar te onderscheiden. Versiering werd een betekenisdragend element en kan daardoor als een voorloper van het schrift worden beschouwd. Het is tevens een handige manier voor archeologen om verschillende culturen van elkaar te onderscheiden.

2.1 Mesopotamische culturen in het noorden

Zo maken archeologen in het noorden een onderscheid tussen Hassuna , Samarra en Halaf cultuur.

Hassuna (6500 - 6000)

De Hassuna nederzettingen komen enkel in het noorden voor en bestaan uit een groepje huizen rond centrale opslagplaatsen. De bevolking bestaat uit enkele families die leven van uitgebreide landbouw en veeteelt. De huizen krijgen geleidelijk aan een complexere structuur, met meerdere kamers. Ze zijn niet langer opgetrokken uit leem maar soms uit handgevormde bakstenen.

Samarra (6200 - 5700)

De Samarra cultuur is een voortzetting van de Hassuna en komt zowel in het noorden als in het zuiden voor, in gebieden waar dus niet alleen aan dry-farming maar ook aan irrigatielandbouw wordt gedaan. De huizen zijn groter dan die van Hassuna, gemiddeld 150 m2 en zijn gebouwd in geüniformiseerde bakstenen die in heel Mesopotamië gebruikt worden en waar ook grote gebouwen in verschijnen.

Halaf (6000 - 5300)

De Halaf cultuur vervangt geleidelijk aan die van Hassuna en Samarra en zal zelf overgaan in de Obeid cultuur die vanuit het zuiden opkomt en zich verspreidt. De nederzettingen lijken nog steeds op die van Hassuna en Samarra. Kleine landbouwdorpjes, bewoond door enkele families, met huizen rond gedeelde opslagplaatsen. De expansie van deze nieuwe cultuur kwam er dus niet door culturele vernieuwing maar door een stijging in bevolkingsaantal. Wanneer bestaande nederzettingen te veel inwoners krijgen, splitsen ze zich op en vestigt een groep zich elders, maar wel in dezelfde culturele stijl.

2.2 Mesopotamische culturen in het zuiden

In het zuiden kent een nieuwe cultuurvorm zijn opmars en deze zal de cultuurvormen uit het noorden absorberen: de Obeid.

Obeid (6500 - 3700)

De Obeid cultuur is genoemd naar de site Tell el-Obeid wat de heuvel van de dienaar betekent. De site ligt in Eridu. J. Oates maakte aanvankelijk een classificatie van 1-4 Obeid periodes. Recentere opgravingen in Oueili maakten volgens J.L. Huot een classificatie van 0-4 nodig. Nog later werd deze uitgebreid van 0-5.

Obeid 0-2 komen enkel voor in het zuiden. Vanaf Obeid 3 komt de cultuur ook voor in het noorden, waar het de bestaande culturen vervangt. Landbouw, veeteelt en aardewerk kenden een belangrijke bloei. Verder wordt de Obeid cultuur gekenmerkt door de opkomst van lokale leiders en het ontstaan van elites.

De nederzettingen worden complexer en groter en zullen in een later stadium uitgroeien tot de eerste steden.